gezegden in de aap gelogeerd
Waar deze uitdrukking vandaan komt, is niet precies bekend. Het is waarschijnlijk dat de aap in de uitdrukking teruggaat op herberg met de (spot)naam (In) de Aap. Het verblijf was daar vast niet prettig of kon misschien nadelige gevolgen hebben. Vroeger had de aap namelijk een negatief imago. Het is ook mogelijk dat er een aap was afgebeeld op het uithangbord van zo'n herberg.
Er wordt weleens geopperd dat in de aap gelogeerd zijn teruggaat op de naam van één bepaalde herberg, namelijk de Amsterdamse herberg 't Aepje of 't Aepgen, gelegen aan de Zeedijk. Ook op internet doet dit verhaal (met enkele varianten) de ronde. Aan de Zeedijk in Amsterdam ligt inderdaad een café dat 'In 't Aepjen' heet, maar dat café zit daar pas sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw, en de uitdrukking is veel ouder. Bovendien maken historische boeken nergens melding van het feit dat dit Amsterdamse pand vroeger een herberg zou zijn geweest.
Op andere plaatsen in het land moeten ook herbergen zijn geweest die naar een aap genoemd waren. Dat is bijvoorbeeld het geval in Beekbergen, waar volgens sommige bronnen in herberg De Aap weleens verdachten van misdrijven gevangen werden gehouden. Van geen van die gelegenheden valt echter te bewijzen dat daar dé bron van de uitdrukking gezocht moet worden.
Het schijnt, dat deze spreekwijze van zeer jongen datum is. Tot nu toe is zij niet in vroegere geschriften aangetroffen; ook de woordenboeken van Sewel, Halma en Weiland vermelden haar niet. Zie verder Ndl. Wdb. VIII, 2612; Onderm. 24: Geachte familie en vrinden, ik ben huwelijkslang in den aap gelogeerd; Nkr. II, 20 Dec. p. 2: Dan bennen we allemaal in den aap gelogeerd, wat 'n beroerd hotel is. Harrebomée geeft ze op, dl. III, LIV met de verklaring ‘hem treft een slechte ontvangst’.1)
Aangaande den oorsprong dezer uitdr. is niet veel bekend; wel deelt Ter Gouw in zijne Uithangteekens I, bl. 180 eene anecdote mede, waaraan de spreekwijze haar ontstaan kan hebben te danken, doch deze zal wel verzonnen zijn, toen de uitdr. reeds bestond. Dat uithangborden dienden om aan te duiden, welk bedrijf in een huis werd uitgeoefend, is bekend. Zoo hing bij den metselaar een troffel, bij den schoenmaker een leest, bij de hoedemakers een hoed, bij de kleermakers een schaar uit. De kleermakers hingen wel eens een vergulde schaar uit; vandaar, volgens Ter Gouw, onze uitdrukking: daar hangt de gouden schaar uit, voor: men moet er duur betalen, dus men werd er ‘geschoren’2); of ook volgens Tuinman II, 47: daar hangt de scheer uit, gezegd van een dure herberg, of winkel; vgl. ook Halma (i.v. étrille): in de schaar thuis liggen, in een zeer dure herberg logeeren. Op dezelfde wijze, stel ik mij voor, is onze uitdr. in den aap gelogeerd zijn ontstaan. Dat de aap op uithangborden voorkwam, is zeker3). Hing hij nu in een herberg uit, dan was men ‘in den Aap gelogeerd’, doch daar de aap ook bekend staat als een dier, dat iemand onverwacht een poets speelt, bezigde men die uitdr. voor herbergen, waar men nu niet direct voor zijn genoegen was, en beet genomen werd; later in algemeener zin om het verkeeren in een onaangenamen toestand aan te duiden.4) Zie ook Ons Volksleven III, 25; De Cock1, 235; 't Daghet XIII, 48; en vgl. onze uitdr. In 't gefopte, verneukte of vernoken haasje gelogeerd zijn, gefopt zijn; het hd. Hotel zum schwarzen Engel, eene benaming voor den ‘Carzer’ bij de cadetten; fr. loger à l'enseigne de la lune, à la belle étoile, passer la nuit en plein air; ils sont tous deux logés à la même enseigne, ils sont dans la même situation fâcheuse (Hatzfeld, 910).
Waar deze uitdrukking vandaan komt, is niet precies bekend. Het is waarschijnlijk dat de aap in de uitdrukking teruggaat op herberg met de (spot)naam (In) de Aap. Het verblijf was daar vast niet prettig of kon misschien nadelige gevolgen hebben. Vroeger had de aap namelijk een negatief imago. Het is ook mogelijk dat er een aap was afgebeeld op het uithangbord van zo'n herberg.
Er wordt weleens geopperd dat in de aap gelogeerd zijn teruggaat op de naam van één bepaalde herberg, namelijk de Amsterdamse herberg 't Aepje of 't Aepgen, gelegen aan de Zeedijk. Ook op internet doet dit verhaal (met enkele varianten) de ronde. Aan de Zeedijk in Amsterdam ligt inderdaad een café dat 'In 't Aepjen' heet, maar dat café zit daar pas sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw, en de uitdrukking is veel ouder. Bovendien maken historische boeken nergens melding van het feit dat dit Amsterdamse pand vroeger een herberg zou zijn geweest.
Op andere plaatsen in het land moeten ook herbergen zijn geweest die naar een aap genoemd waren. Dat is bijvoorbeeld het geval in Beekbergen, waar volgens sommige bronnen in herberg De Aap weleens verdachten van misdrijven gevangen werden gehouden. Van geen van die gelegenheden valt echter te bewijzen dat daar dé bron van de uitdrukking gezocht moet worden.
Het schijnt, dat deze spreekwijze van zeer jongen datum is. Tot nu toe is zij niet in vroegere geschriften aangetroffen; ook de woordenboeken van Sewel, Halma en Weiland vermelden haar niet. Zie verder Ndl. Wdb. VIII, 2612; Onderm. 24: Geachte familie en vrinden, ik ben huwelijkslang in den aap gelogeerd; Nkr. II, 20 Dec. p. 2: Dan bennen we allemaal in den aap gelogeerd, wat 'n beroerd hotel is. Harrebomée geeft ze op, dl. III, LIV met de verklaring ‘hem treft een slechte ontvangst’.1)
Aangaande den oorsprong dezer uitdr. is niet veel bekend; wel deelt Ter Gouw in zijne Uithangteekens I, bl. 180 eene anecdote mede, waaraan de spreekwijze haar ontstaan kan hebben te danken, doch deze zal wel verzonnen zijn, toen de uitdr. reeds bestond. Dat uithangborden dienden om aan te duiden, welk bedrijf in een huis werd uitgeoefend, is bekend. Zoo hing bij den metselaar een troffel, bij den schoenmaker een leest, bij de hoedemakers een hoed, bij de kleermakers een schaar uit. De kleermakers hingen wel eens een vergulde schaar uit; vandaar, volgens Ter Gouw, onze uitdrukking: daar hangt de gouden schaar uit, voor: men moet er duur betalen, dus men werd er ‘geschoren’2); of ook volgens Tuinman II, 47: daar hangt de scheer uit, gezegd van een dure herberg, of winkel; vgl. ook Halma (i.v. étrille): in de schaar thuis liggen, in een zeer dure herberg logeeren. Op dezelfde wijze, stel ik mij voor, is onze uitdr. in den aap gelogeerd zijn ontstaan. Dat de aap op uithangborden voorkwam, is zeker3). Hing hij nu in een herberg uit, dan was men ‘in den Aap gelogeerd’, doch daar de aap ook bekend staat als een dier, dat iemand onverwacht een poets speelt, bezigde men die uitdr. voor herbergen, waar men nu niet direct voor zijn genoegen was, en beet genomen werd; later in algemeener zin om het verkeeren in een onaangenamen toestand aan te duiden.4) Zie ook Ons Volksleven III, 25; De Cock1, 235; 't Daghet XIII, 48; en vgl. onze uitdr. In 't gefopte, verneukte of vernoken haasje gelogeerd zijn, gefopt zijn; het hd. Hotel zum schwarzen Engel, eene benaming voor den ‘Carzer’ bij de cadetten; fr. loger à l'enseigne de la lune, à la belle étoile, passer la nuit en plein air; ils sont tous deux logés à la même enseigne, ils sont dans la même situation fâcheuse (Hatzfeld, 910).